Van boekdruk­kunst tot pixels

De grafische- en communicatie-industrie heeft de laatste decennia een complete metamorfose ondergaan. Technologische vooruitgang heeft drukprocessen overbodig gemaakt, fotografie compleet gedigitaliseerd en internet en smartphones hebben een nieuwe dynamiek aan communicatie gegeven.

Om de technische mogelijkheden (en onmogelijkheden) van de productie van communicatie-uitingen beter te kunnen doorgronden is het van belang over enige basiskennis over grafische technieken en digitale beeldvervaardiging te beschikken.
Hieronder een beknopt overzicht voor iedereen die werkzaam is in de marketing en communicatiebranche en niet geschoold is in grafische technieken.

Druktechnieken

Monnikenwerk

Tot de middeleeuwen zijn kloosters centra van kennis en cultuur. Monniken brengen veel tijd door in hun bibliotheek en schrijfatelier. Daar studeren ze en schrijven ze teksten over. Het vervaardigen van handschriften is daarom tot de dertiende eeuw typisch ‘monnikenwerk’.

Johannes Gutenberg stichtte in 1447 zijn drukkerij

De eerste échte boekdrukker

Eeuwenlang zochten uitvinders naar manieren om snel teksten te drukken. Johannes Gutenberg vond rond 1450 de oplossing. Hij combineerde als eerste al bestaande technieken tot een nieuw drukproces, de boek- of hoogdruk. Daarmee stond hij aan de basis van een enorme mediarevolutie.

De basisprincipes van druktechnieken

In de tijd daarna werd de techniek van de boekdrukkunst (hoogdruk) verbeterd en werden andere manieren (diepdruk, vlakdruk en zeefdruk) bedacht om tekst en beeld te vermenigvuldigen. De laatste decennia zijn daar de digitale reproductietechnieken bijgekomen.

Hoogdruk

Hoog- of boekdruk gaat uit van het principe van een afdruk van inkt op een verhoogde drager.

Voorbeelden:

  • Stempel
  • Houtsnede
  • Linosnede
  • Loodzetsel
  • Flexodruk
  • Tampondruk

Diepdruk

Rond 1515 werd het etsen uitgevonden. Een techniek waarbij de afbeelding in een plaat werd gekrast of geëtst en het papier de inkt uit de plaat ‘zuigt’.

Vlakdruk (offset)

In 1796 vond Alois Senefelder de lithografie (steendruk) uit. Hij maakte gebruik van het principe dat water en vet elkaar afstoten.

Zeefdruk

In 1910 werd de zeefdruk uitgevonden. In een zeef wordt een sjabloon gemaakt die de inkt doorlaat. Sjabloondruk en stencilen behoren ook tot het doordrukprocedé.

Digitaal

In het laatste kwart van de twintigste eeuw is het digitaal printen of drukken ontstaan.
Bij digitaal wordt het digitale ontwerp direct op het te bedrukken materiaal gedrukt. Er is dus geen apart overdrachts- of transfermateriaal meer nodig. De keuze voor offset- of digitaal drukken ligt bij het aantal exemplaren dat gedrukt moet worden, de levertijd, het te bedrukken materiaal, wel of niet gepersonaliseerd en de afwerking. Bij digitaal blijft de stuksprijs nagenoeg gelijk terwijl deze bij offset in verhouding steeds lager uitkomt. Bij kleinere oplagen is digitaal drukken vaak een betere keuze en is de doorlooptijd vaak een stuk korter.
Digitale persen maken voor hun kleur gebruik van toner. Die kan vloeibaar zijn, maar ook poedervormig: de poeder zet zich door hitte vast op het papier.

Digitaal drukken is te verdelen in onder andere de technologieën elektrofotografisch (laser/ledprint) en inkjet, maar dan op grotere machines die sneller en betrouwbaarder zijn dan de kantoor- en thuisprinters.

Inkjetprinter

Bij deze printer worden minuscule inktdruppels op het papier gespoten.
Omdat het te reproduceren beeld per lijn wordt opgebouwd, kan het beeld op een zeer grote lengten geprint worden, in tegenstelling tot laserprinters waarbij het beeld moet passen op een cilinder (drumrol).

Laserprinters

Een laserprinter maakt gebruik van een lichtgevoelige drum. Deze wordt d.m.v. licht op de gewenste delen elektrisch (statisch) geladen. De geladen deeltjes op de rol trekken het zeer fijne poeder (plasticdeeltjes met zwart of gekleurd pigment) aan. De toner op de drum wordt overgebracht op het papier, waarna de toner door druk en verhitting op het papier gefixeerd wordt.

Kleurendruk

Steunkleuren

Er zijn inktkleuren met een eigen ‘recept’. Deze voorgemengde kleuren worden meestal aangeduid als ‘PMS-kleur’. Elke te bedrukken PMS-kleur heeft zijn eigen ‘drukgang’.

Halftonen

Bij het drukproces kan je óf wel óf geen inkt overzetten op het papier. Een beetje inkt kan niet, evenmin als een beetje zwanger. Om toch tintverschillen en -verlopen te kunnen drukken, worden rasterpatronen toegepast. Door te variëren in rasterpuntgrootte, varieert de tint, hoewel elke afzonderlijke rasterpunt 100% inkt bevat.

Full colourfull-colour

Om kleurenfoto’s te kunnen drukken, worden de originele kleuren op een te reproduceren afbeelding ‘vertaald’ naar 4 drukkleuren.

Menging van de 4 CMYK-kleuren in combinatie met het gebruik van halftoonrasters levert een breed kleurgamma op.

Beeldkwaliteit

De ’72-dpi-pixels-mythe’

Meer pixels zorgen voor scherpere afbeeldingen. Jarenlang is uitgegaan van de stelregel dat afbeeldingen minimaal aan een resolutie van 300 dpi moesten voldoen om te kunnen worden toegepast in drukwerk. Voor onlinetoepassing gold minimaal 72 dpi. Maar klopt die stelregel nog wel?

Om te beginnen heeft die eigenlijk nooit geklopt. Dpi staat voor ‘dots per inch’ en heeft betrekking op inktdruppels bij printers. De juiste term voor de resolutie van digitale bestanden is ppi, het aantal pixels per inch.

300 ppi voor drukwerk

Voor een afbeelding die in drukwerk moet gaan worden gebruikt, is een resolutie van 300 ppi nog steeds een goed uitgangspunt. Je weet immers exact hoe groot het drukwerk gaat worden. Het aantal ppi kun je berekenen op basis van de afdrukgrootte in verhouding tot het aantal pixels van de foto.

Een simpel rekenvoorbeeld: foto’s van de iPhone 7 zijn 4032 x 3024 pixels (12 megapixel). Bij een maat van 30 cm breed (11,81 inch) is het aantal ppi 4032/11,81 = 341,41. Ruim voldoende dus voor drukwerk op die maat.

Van foto naar print

Camera’s en beeldschermen werken met lichtkleuren (rood, groen en blauw-RGB). Deze kleuren moeten worden omgezet naar de CMYK-drukkleuren.

Slechts een klein deel van het kleurenspectrum dat het menselijk oog kan waarnemen, past binnen het CMYK-kleurbereik. Daarom zal drukwerk altijd slechts een benadering van de oorspronkelijke (licht)kleuren van de foto of het ontwerp zijn.

Papier

Omdat alle offsetinkten transparant zijn, geeft dezelfde inkt op verschillende ondergronden verschillende optische kleur-resultaten. Drukwerkveredeling zoals vernis en laminaat, zijn eveneens van invloed op de kleurweergave.

Gratis e-book

Wil je bovenstaande nog eens rustig kunnen nalezen?
Dan is ons e-book hiervoor een uitkomst.

Gratis workshop?

Is jouw interesse gewekt? Of duizelt het je juist allemaal? Novad organiseert graag een workshop voor jou en jouw team met alle ins en outs van de mogelijkheden en onmogelijkheden van drukwerk en beeldbewerking.
Benieuwd? Bel of stuur een mailtje naar Jos Elsendoorn.